MI

Howard_Gardner_HarvardMeervoudige Intelligenties, MI

1. Achtergrond MI
2. Welke intelligenties onderscheidt men bij MI?
3. Individueel onderwijs: de kernvoorwaarde voor MI in het onderwijs
4. Implicaties verschillende intelligenties voor het onderwijs
5. Literatuur, gebruikte bronnen

1. Achtergrond MI
De Amerikaanse psycholoog Howard Gardner is de man achter Multiple Intelligences, in het Nederlands Meervoudige Intelligenties (MI) genoemd. Zijn definitie van intelligentie is: ‟Intelligentie is een biopsychologisch potentieel om informatie te verwerken, dat in werking kan worden gesteld in een culturele situatie om problemen op te lossen of producten te scheppen die van waarde zijn in een cultuur.‟ Hij ziet intelligenties als, waarschijnlijk neurale, vermogens die wel of niet kunnen worden geactiveerd, afhankelijk van de waarden in een bepaalde cultuur, de kansen die deze cultuur biedt en de persoonlijke beslissingen die individuen en/of hun families, leraren en anderen nemen.

Hij heeft hiermee een uitbreiding gegeven aan het woord intelligentie, dat door veel psychologen die intelligentie (denken te) testen meestal beperkt blijft tot een meetbaar enkelvoudig vermogen, waarbij dan in feite de verbaal-linguïstische en de wiskundig-ruimtelijke vermogens worden gemeten. Gardner benadrukt in zijn boek ‟Soorten Intelligenties‟, dat zijn lijst met intelligenties provisorisch was, dat alle intelligenties hun eigen gebied of subintelligenties in zich bergen, dat ze betrekkelijk autonoom zijn en dat de manieren waarop de intelligenties op elkaar inwerken nog nader onderzocht moeten worden. Gardner heeft twee complementaire stellingen wat betreft MI:

1. De theorie biedt een verklaring van de menselijke cognitie als geheel, dus geldt voor de hele soort
2. Er bestaan individuele verschillen in het profiel van intelligenties, waardoor we allemaal unieke combinaties van intelligenties hebben.

Dit laatste heeft natuurlijk belangrijke implicaties voor de individuele ontwikkeling en daardoor dus ook voor de inrichting van het onderwijs. Gardner stelt: “Gaan we die uniciteit negeren, minimaliseren of er als individuen en maatschappij van profiteren?‟ Hij stelt dat men wel uit moet kijken voor het plakken van etiketten en stigmatisering. Verder benadrukt hij dat intelligenties op zich niet moreel goed of moreel slecht zijn. Ze kunnen op een constructieve of op een destructieve manier ingezet worden.

2. Welke intelligenties onderscheidt men bij MI?
Gardner onderscheid tot nu toe 8 intelligenties. Aanvankelijk reageerde hij nogal luchthartig op vragen of er aanvullingen te verwachten waren :” Mijn studenten hebben me vaak gevraagd of er een kookintelligentie, een humorintelligentie of een seksuele intelligentie bestaat. Ze zijn tot de conclusie gekomen dat ik alleen de intelligenties kan herkennen die ik zelf bezit‟. Hij vraagt zich af of er ook nog een aanvulling moet komen met een naturalistische, een spirituele of een existentiële intelligentie. Hier moet nog verder onderzoek naar verricht worden.

Ondertussen is de natuurgerichte intelligentie al toegevoegd aan het lijstje intelligenties:
1. verbaal-linguïstische
2. logisch-mathematische
3. visueel/ruimtelijke
4. lichamelijk-kinesthetische
5. muzikaal-ritmische
6. interpersoonlijke
7. intrapersoonlijke
8. natuurgerichte

3. Individueel onderwijs: de kernvoorwaarde voor MI in het onderwijs
Volgens Gardner kunnen bijna alle onderwijsprogramma‟s worden verdedigd met de MI-theorie, behalve de uniforme school, waar iedereen gelijk wordt behandeld en beoordeeld, wat natuurlijk wel eerlijk líjkt, want niemand wordt bevoordeeld. Maar omdat iedereen een verschillende aanleg heeft, is dit toch niet houdbaar. Het huidige onderwijs is tot nu toe vooral verbaal en logisch ingericht, wat diverse leerlingen benadeelt, die níet zo ingesteld zijn.

Gardner stelt dat de belangrijkste bijdrage van de MI-theorie aan het onderwijs gelegen is in de aandacht voor de individuele verschillen, waarbij niet iedereen de schoolkennis op dezelfde manier moet leren en niet iedereen op dezelfde manier moet worden beoordeeld. Volgens hem stimuleert de theorie zowel leraren als leerlingen om hun verbeeldingskracht te gebruiken bij het samenstellen van een studieprogramma en bij de beslissing hoe de lesstof kan worden onderwezen of gebracht en bij het bepalen hoe de leerling zijn kennis moet demonstreren. “De onderwijskundige moet de ongebruikte intelligenties van de leerling activeren, zodat ze kunnen leren en hun kennis kunnen laten zien op manieren die voor hen logisch zijn.” Eén mogelijkheid is dus individueel onderwijs, waarbij individuele verschillen geaccepteerd worden en waarbij men voor zover mogelijk methoden ontwikkelt waarin de verschillende soorten breinen even goed aan bod komen. Daarvoor moet men dus wel een goed en uitgebreid beeld van de leerlingen hebben: achtergrond, sterke kanten, interesses, voorkeuren, angsten, ervaringen, doelen. Een beeld dat wel steeds geactualiseerd moet worden, omdat mensen zich ontwikkelen en (kunnen) veranderen. Dat betekent voor de school dat men over de jaren heen liefst vaste docenten heeft, met wie het goed klikt en dat men een goed leerling-volg-systeem heeft.

4. Implicaties verschillende intelligenties voor het onderwijs
Een citaat uit het boek van Gardner: ‟Bij een kunst als lesgeven komt het er juist op aan of een methode werkt; het doet er weinig toe of de theorie juist was of niet. En, omgekeerd, zelfs als de theorie zowel prachtig als correct is, als hij niet kan worden ingezet in concrete onderwijskundige situaties, geven de onderwijskundigen geen zier om de theorie.‟ Dus, het gaat erom wat men in de praktijk van het lesgeven met MI kan doen.

Zoals hiervoor al gesteld, heeft ieder zijn eigen unieke combinatie van intelligenties. In de map ‟Activerende didactiek, samenwerkend leren‟ van het CPS staat dat Kagan stelt dat deze intelligenties niet afgescheiden maar in samenhang met elkaar ontwikkeld dienen te worden. Daarbij onderscheidt Kagan drie stappen:
1. matching
2. stretching
3. celebrating intelligence (= accepteren & waarderen)

‟Matching‟ wil zeggen dat een leerling dat aangeboden krijgt waar hij goed in is en/of waar hij een voorkeur voor heeft en dan wordt die intelligentie dus bevestigd. Bij ‟stretching‟ krijgt een leerling opdrachten m.b.t. een intelligentie waarover hij niet beschikt of waar hij niet sterk in is. En ‟celebrating intelligence‟ wil zeggen dat leerlingen de capaciteiten en beperkingen van henzelf en van anderen erkennen, accepteren en waarderen. Dit met het oog op de goede sfeer in de klas, die leidt tot betere leerresultaten en plezier in leren.

5. Literatuur, gebruikte bronnen
Gardner, Howard; Soorten intelligentie, meervoudige intelligenties voor de 21ste eeuw; Uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam, (1e druk1999) 2002

Koenders, Lobke & Sijsling, Helen (redactie Projectgroep) Activerende didactiek VO, samenwerkend leren; CPS Onderwijsontwikkeling en advies, Amersfoort, 2002